VAN NATIONALE ONMACHT NAAR SUPRANATIONALE MACHT
Dinsdag, 26 maart hebben 56.000 Nederlanders via een handtekeningenactie aan de Tweede Kamer laten weten, dat een referendum noodzakelijk is wanneer nog meer nationale bevoegdheden aan De Europese Unie, aan “Brussel”, worden overgedragen. Allemaal niet verwonderlijk, waant onze vaderlandse geschiedenis kent soortgelijke weerstanden bij de groei naar een nationale eenheidsstaat. Wat brengt mensen tot verzet tegen een voortgaande Europese integratie? De initiatienemers beweren, dat minder Europese regelgeving en een lossere band tussen de lidstaten beter zal werken. Ze willen terug naar de Europese Economische Gemeenschap. Waarom hebben opeenvolgende nationale regeringen dan toch ingestemd met toenemende gezamenlijke besluitvorming in plaats van moeizame bilaterale onderhandelingen. Want als er bij de werking van de gemeenschappelijke markt problemen optreden, dan moeten die toch worden opgelost. Op heel natuurlijke wijze is men tot de meest effectieve oplossing van gezamenlijke besluitvorming gekomen. Stel je voor, dat al die landen afzonderlijk met elkaar zouden moeten onderhandelen over de oplossing van de problemen in het wederzijdse verkeer. Wat een oenen om zoiets te bedenken zal elke nuchtere Hollander zeggen.
Steeds meer verschijnselen spelen zich af op Europese schaal. Wanneer er regelend moet worden opgetreden is regeling in het kader van de EU het meest doelmatig. Dan geldt de wetgeving voor het gehele grondgebied van de EU en hebben we geen last meer van allerlei verschillen. Onze soevereiniteit delen we wat betreft dit onderwerp met alle inwoners van de EU.
Waarom wordt er dan toch stemming gekweekt tegen meer Europese regelgeving? Er zijn natuurlijk altijd personen of ondernemingen, die profiteren van het ontbreken van Europese afspraken. Tot nu toe hebben bedrijven vooral geprofiteerd van het bestaan van de EU. Ze beschikken binnen de EU over een enorme vaak koopkrachtige markt en er zijn nog maar weinig belemmeringen om hun goederen of diensten overal in Europa af te zetten. Ze hebben alle mogelijkheden om hun kapitaal elders in Europa te in investeren. Zo kunnen ze profiteren van gunstiger vestigingsfactoren elders in de EU. Philips verplaatste fabrieken naar Polen, waar het loonniveau lager was en de bevolking toch redelijk geschoold. Onze tuinders kunnen geschikte arbeidskrachten aantrekken uit landen waar het loonniveau lager ligt. In Nederland zijn te weinig mensen, die het zware werk tegen een laag loon te verrichten.
Maar die tuinders zullen het niet leuk vinden wanneer de EU voorschrijft, dat in elk land volgens de daar geldende cao betaald moet worden en slimmigheidjes als werken tegen een lager loon als ZZP’er of via een uitzendbureau verboden worden. Hier gaat het nog om betrekkelijk geringe bedragen.
Een groeiend probleem is de race to the bottom voor de hoogte van de vennootschapsbelasting. Als een bedrijf zich in een land wil vestigen is een lage vennootschapsbelasting een groot voordeel. Nederland heeft in de afgelopen twintig jaar die belasting aanzienlijk verlaagd. Andere landen zijn niet achter gebleven. Er zijn landen met een nog lagere vennootschapsbelasting, maar dat is niet voor niets, want zij missen in meerdere opzichten een gunstig vestigingsklimaat. Die lagere vennootschapsbelasting betekent lagere inkomsten voor ons land. Het is moeilijk om allerlei voorzieningen op peil te houden. De zorg wordt onbetaalbaar. Het lagere belastingniveau vertaalt zich niet in een hoger loonniveau, maar vooral in hogere winstuitkeringen.
Maar zelfs die veel lagere vennootschapsbelasting wordt nog ontweken, door de winst boekhoudkundig te verplaatsen naar een belastingparadijs met een nog lagere vennootschapsbelasting. Niet alleen bedrijven maken gebruik van dergelijke constructies, ook gefortuneerde particulieren weten het zo te regelen, dat ze met hun miljoenen aan jaarlijks inkomen nauwelijks belasting betalen.
Tsja, en er mag vooral geen macht aan de EU worden overgedragen, die aan dit soort onethische praktijken effectief een eind zou kunnen maken. Alle reden om het geroep om een referendum en de stemmingmakerij tegen de EU met het nodige wantrouwen te bezien.
Jaargang 6, Nr. 260.