JE WEG VINDEN IN DEZE WERELD MET OF ZONDER GOD
Over dit onderwerp denk ik al jaren na. Ik vroeg mij af of het prudent is na de gebeurtenissen in Nice mijn blog hieraan te wijden. Maar mensen moeten elkaar begrijpen en dus ben ik er toch maar aan begonnen.
Ik zat nog midden in mijn werkzame leven als docent aardrijkskunde. Tijdens een bijeenkomst van katholieke leraren werd ons gevraagd met onze leerlingen na te denken over ethische vragen, waarmee zij in hun leven te maken zouden krijgen. Zo zouden we kunnen bijdragen aan de identiteit van een katholieke school. Tijdens studiedagen met de collega’s van het Niels Stensencollege kregen we als opdracht een aspect van ons leraar zijn te kiezen, waaraan wij de komende jaren zouden gaan werken. Een homo collega nam zich voor te gaan werken aan meer begrip voor het verschijnsel homofilie. Ik besloot te gaan onderzoeken hoe je leerlingen kunt leren tot een gefundeerd oordeel te komen over thema’s waarmee ze in hun leven te maken krijgen. Mijn vak aardrijkskunde is daarvoor zeer geschikt, want het aardrijk, dat wij bestuderen, het door mensen ingerichte landschap is het resultaat van menselijk handelen en elke keer moeten wij bij de verdere inrichting weer beslissen. Komt die weg er en waar moet die dan komen? Komt er nog een landingsbaan bij Schiphol of laten we het vliegverkeer elders groeien? Bouwen we windmolens in onze gemeente? Waar? Hoe hoog? Als er op het scholeneiland geen ruimte meer is voor groei, breken we dan alles af en bouwen we elders een schoolgebouw met woningen erboven? Hoe financieren we dat? Het zijn vragen uit de praktijk.
Ik merkte al studerend, dat er eerst de vraag gesteld moet worden naar de meest doelmatige oplossing. Denk maar niet, dat die, als die al gevonden wordt, ook gekozen wordt. Vaak blijkt achteraf, dat we de verkeerde keus gemaakt hebben. Het is ook niet gemakkelijk. Het zoeken naar de beste oplossing voor een ruimtelijk probleem is in de Taxonomie van Bloom de hoogste vorm van intellectuele activiteit, namelijk evaluatie. Daaraan gaan kennis en analyse en synthese vooraf. Bij veel gevallen gaat het niet alleen om doelmatigheid, maar ook om allerlei opvattingen over wat goed is en wat fout. Elke oplossing kunnen we toetsen aan onze waarden. Is het een goede zaak een weg een bijzonder fraai landschap te laten doorsnijden of kunnen we hem beter parallel laten lopen aan een bestaande spoorlijn of een kanaal, zodat er geen nieuwe doorsnijding van het landschap optreedt? In de politieke praktijk merk je, dat veel mensen een beperkt waardenapparaat bezitten. Er is in hun opvoeding iets mis gegaan.
Toen de ontzuiling flink doorzette, begon ik mij af te vragen of iedereen wel in staat zou zijn voor zich zelf een behoorlijke set van waarden te ontwikkelen. Aan de hand van die waarden beoordeel je je eigen handelen en dat van anderen. Als je die opvattingen niet van huis uit mee krijgt en niet meer de steun hebt van je zuil, hoe kom je dan tot opvattingen over goed en kwaad? Ik merkte in mijn omgeving, maar ook in de maatschappij als geheel, dat het allemaal nogal meeviel zoals de mensen zich gedroegen. Toch waren er ook signalen, die bij mij ongerustheid veroorzaakten. Zo kreeg ik leerlingen, die gewend waren alles te krijgen, wat hun hartje begeerde en dachten, dat het met het verkrijgen van een diploma ook zo zou werken. Een leraar wordt er voor betaald en de leraar moet maar zorgen, dat ik een diploma krijg.
Die analyse van het leerlingengedrag in de jaren tachtig en negentig werd bevestigd door een publicatie van het Bureau Motivaction, “De grenzeloze generatie en de eeuwige jeugd van hun opvoeders”. Er bleek een generatie te zijn opgegroeid, waarvan een deel van de kinderen nooit grenzen waren gesteld tijdens hun opvoeding. We kenden altijd al de collega, die er de kantjes van afloopt, maar dat type bleek plotseling een kwart van de jongeren te omvatten. Ook andere kenmerken van die jongere generatie stemden mij niet tot vreugde.
Dus was ik heel benieuwd naar een boek van de zeer seculiere Hans Boutellier, getiteld: Het seculiere experiment. Hoe we van God los gingen samenleven”. De schrijver is heel optimistisch en ziet overal prachtige initiatieven. Mensen vinden elkaar als ze een probleem zien en gaan samen aan een oplossing werken. Ik heb het boek nu gelezen, vind er veel goeds in, maar heb ook mijn bezwaren.
De auteur is min of meer uitgedaagd door een opmerking van zijn vader waarmee het boek begint: “Als er niemand meer in God gelooft, dan wordt het een zooitje , jongen.”. Nu vijftig jaar later wil de schrijver nagaan of het inderdaad een zooitje is geworden. Dan moet hij zich afvragen wat zijn vader bedoelde met een zooitje en vervolgens objectief moeten toetsen in hoeverre de criteria van zijn vader werkelijkheid zijn geworden. Nu juicht hij allerlei ontwikkelingen toe, die zijn vader waarschijnlijk afgewezen zou hebben.
Boutellier kiest zijn eigen criteria om aan te tonen, dat het nogal meevalt met alle maatschappelijke ontwikkelingen. Daarbij speelt zijn eigen deskundigheid een belangrijke rol. Hij is criminoloog, directeur van het Verwey-Jonker Instituut en bijzonder hoogleraar Veiligheid en Burgerschap aan de VU. Als het een zooitje zou zijn geworden, dan zou je dat kunnen merken aan de toegenomen criminaliteit. Die is in die vijftig jaar weliswaar toegenomen, maar neemt ook weer af. Nu is criminaliteit er altijd al geweest, ook toen het Godsgeloof nog algemeen was. Geloof in God of geen geloof in God lijken me weinig met criminaliteit te maken te hebben. Kijk maar eens naar de Italiaanse maffia, hun religiositeit en hun waarschijnlijke contacten met de Bank van het Vaticaan. De recente vermindering heeft meer te maken met de vermindering van het percentage jongeren.
De auteur ziet echter in het goed functioneren van de rechtsstaat een garantie, dat het geen zooitje wordt. Afgezien van het feit, dat het functioneren van een samenleving heel wat meer omvat dan die juridische kant zit er ook nog de vraag naar wetgeving en ethiek. Ik merk bij seculiere medeburgers vaak een enorme verabsolutering van het burgerlijk recht. Maar er was een tijd, dat slavernij juridisch geoorloofd was. En er was een plan om hulp aan illegale vreemdelingen strafbaar te maken, strijdig met internationaal recht, maar ook met wat God van ons verwacht. Vijftig jaar geleden waren er zaken verboden, die nu wettelijk zijn toegestaan. Ja, dan neemt het aantal overtredingen wel af. Hoe zou de vader oordelen over de wetten, die nu de zorg in Nederland regelen? Er zit in onze samenleving nog zo enorm veel onrecht en het neemt toe. De afbraak van ons sociaal stelsel wordt tegenwoordig progressieve politiek genoemd en krijgt vorm in verandering van de wetgeving. Belastingontwijking staat de wet toe, maar is moreel gezien gewoon diefstal van de gemeenschap.
Een tweede criterium is de ontwikkeling van de seksualiteit. De veranderingen in de laatste vijftig jaar zijn enorm. Als wij met onze kleinkinderen erover praten krijg je vooral verbaasde blikken. Ze zijn blij met alle vrijheid op dit gebied, maar ze zien beter dan de iets ouderen, dat je met die vrijheid ook moet leren omgaan. Het is echt verbazingwekkend, dat de auteur het mislukken van een op de drie huwelijken niet als een probleem ziet, nee juist als een van de aantrekkelijke kanten van de huidige samenleving. ‘Je zit niet meer je hele leven vast aan die eerste keuze.’ In dit hoofdstuk komt het woord liefde vaak voor, maar je krijgt de indruk, dat het een leeg begrip is. De auteur zou die encycliek van Benedictus XVI, ‘Çaritas in veritate’ eens moeten lezen. Dan kan hij tegelijk merken, dat het denken in de kerken niet stil staat.
Herhaaldelijk hoor ik mensen zeggen, dat het echt anders moet. Dan hebben ze het over de tweedeling in Nederland en de wereld als geheel, over het milieuprobleem, over het gebrek aan maatschappelijke verantwoordelijkheid, aan de individualisering met vaak de houding van ik doe waar ik zin in heb. Veel wordt diepgaand behandeld in de vorig jaar verschenen encycliek ‘Laudato si’ van paus Franciscus. De armen in de wereld en het milieu zijn beide slachtoffer van de hebzucht van de rijken. Ik heb sterk de indruk, dat die hebzucht in de laatste vijftig jaar alleen maar erger is geworden.
Met dit commentaar doe ik het boek van Hans Boutellier geen recht. Dat kan ook niet in een blog van beperkte omvang. Ik vermoed, dat ook Hans Boutellier streeft naar een betere wereld. Ik hoop, dat we daar samen aan kunnen werken, ieder op zijn manier en vanuit zijn eigen identiteit.
Zie ook het blog van 10 juni 2016.
Jaargang 9, Nr. 419.