Onderwijs is een arbeidsintensieve activiteit. Daardoor is het ook kostenintensief. Onderwijsgevenden zijn minstens Hbo-opgeleid en hoewel vooral in het primair onderwijs veel slechter betaald wordt dan in andere sectoren met veel Hbo- en Wo-opgeleiden, is er een voortdurende zoektocht naar kostenbesparingen. Van tijd tot tijd komt dan het zitten blijven naar voren. Ik heb aan duizenden beslissingen over wel of niet overgaan meegewerkt, Toen dus weer gemeld werd, dat het zittenblijven ons land jaarlijks honderden miljoenen kost, vroeg ik mij onmiddellijk af of er behalve de kosten ook baten zijn. Zitten blijvers betreden later de arbeidsmarkt en gaan dus later bijdragen aan het BNP. Als ze gezien de jeugdwerkloosheid tenminste de kans krijgen. Als ze door één keer doubleren op een hoger niveau kunnen gaan werken worden de kosten ruimschoots goed gemaakt door de baten.
Ik schreef maar weer eens een ingezonden brief aan mijn lijfblad en smaakte onverwacht het genoegen een deel ervan – hieronder onderstreept – geplaatst te zien als Brief van de Dag. Hieronder vindt u de volledige brief.
De kosten en de opbrengst van het zitten blijven
In het begin van de Zomervakantie 1956 was ik op bezoek bij mijn vorige baas. Een ouder belde aan. Het was een stevige boer van het Hollandse weidegebied met een enorme kaas onder de arm. Hij wilde het Hoofd der School bedanken voor alle goede zorgen. Maar nu had hij gehoord, dat zijn zoontje bleef zitten. Was daar nu niets aan te doen? Het antwoord was neen. Er was goed nagedacht over het besluit. “Dan neem ik de kaas ook weer mee.” En weg was de boer.
De boeren en burgers van vandaag zijn slimmer. Ze laten de Staatssecretaris zeggen, dat het zitten blijven zo enorm veel kost. Voordat je het zittenblijven geheel afschaft, moet je toch eerst ook naar de opbrengst van die extra investering kijken. Een voorbeeld. Mijn jaargang heeft de vijfde klas Lagere school (Groep zeven van de Basisschool) in 1944-45 vrijwel geheel gemist. In september 1945 kwamen we met een klein groepje in de zogenaamde opleidingsklas voor jongens, die naar de HBS of het Gymnasium gingen. In 1952 deden vier ervan eindexamen. Geen van hen had de vijfjarige HBS zonder doubleren doorlopen. Van die vier werd er één hoogleraar astronomie aan twee Amerikaanse universiteiten en adviseur van de Nasa. Een volgende werd hoogleraar medische technologie, een verkeersleider op Schiphol en zelf werd ik docent in het Voortgezet Onderwijs. Een ander uit dat opleidingsklasje werd ambassadeur en weer een ander directeur van een groot automobielbedrijf. Doubleren hoeft nog niet zo’n slechte investering te zijn.
Dan moet wel het belang van de leerling voorop staan en niet het belang van de status van de school. Door heel strenge selectie bij toelating en bij elke overgang kun je prachtige eindexamenresultaten laten zien, maar intussen is wel een aantal mensen de kans op een diploma ontnomen. Daar heeft de staatssecretaris gelijk. Maar soms is het heel nuttig voor de leerling. Hij is nog te “jong”. Zijn verstandelijke vermogens zijn nog niet voldoende gerijpt. Hij heeft de grootste moeite met het oplossen van vraagstukken, die hij een jaar later in een wip oplost. Een bekend verschijnsel in de leerpsychologie. Een leerling kan door ziekte of een sterfgeval wat achterop geraakt zijn. Met een tussensprintje redt hij het best. Zo hoort dat te gaan in een overgangsvergadering. Ik herinner mij een leerling, die er een jaar de kantjes van afgelopen had. Haar rapport was zwak genoeg om te moeten doubleren. Van de lerarenvergadering moest ze “voor straf” over. Ze kreeg de kans niet nog een jaar te luilakken en moest het volgend jaar dubbel zo hard werken. Het is goed gegaan.
Vaak denk ik: “Waarom laten we het onderwijs niet veel meer aan gewetensvolle vakmensen over?”
Jaargang 7, Nr.346.