Fietsen door de Utrechtse-Gelderse Vallei

WAT IS NEDERLAND TOCH MOOI!

Bijna elke fietstocht hoor ik het weer, deze opmerking en natuurlijk plannen we de route zo, dat er alle reden is om het hier mooi te vinden. Deze keer viel de nadruk op de Utrechtse-Gelderse Vallei, een wat ondergewaardeerd gebied. De stedeling heeft meestal weinig kijk op een agrarisch landschap.

Vanuit Odijk moet je altijd eerst de Heuvelrug over. Dit keer langs Zeist en langs Austerlitz door de bossen naar de asfaltweg langs de zuidkant van de Leusderheide. Dat is een stevige klim voor mensen van mijn leeftijd, die dat niet dagelijks meer doen. Het gaat tot bijna 50 meter plus NAP. De afdaling naar de weg Maarn-Amersfoort is steil en helaas is de weg niet zonder kuilen. Daarna verder langs hotel De Treek, oorspronkelijk een fraai landhuis. We volgden een tijd de Heiligenbergbeek, die dit gebied in de richting Amersfoort ontwatert. We fietsten tussen Woudenberg en Scherpenzeel door, langs het Valleikanaal, onderdeel van de voormalige Grebbelinie. Bij het einde van het fietspad gingen we linksaf over de Broekerweg en volgden een fietspad naar de Heuvelsesteeg. We kruisten de spoorlijn en de A12 en vervolgens het lijntje naar Rhenen. Daar direct rechtsaf de Haarweg op en na een tijdje linksaf de Bovenhaarweg op. Die komt uit op een weg naar Leersum. Sinds september 2009 is dit bekend gebied voor veel GroenLinksers, want op het vakantiecentrum Ginkelduin discussieerden we daar toen “in de tent”. Wij wipten er aan om onze dorstige kelen te lessen. En toen ging het verder richting Leersum over een fietspad onderlangs de Heuvelrug, de Utrechtse Baan, door het “Gat van de Berg” en zoveel mogelijk door het bos naar Odijk terug. Totaal 55KM. Bij NS station Driebergen-Zeist kun je door de week fietsen huren. Daar komt deze tocht langs.

Als je het landschap begrijpt, weet je beter wat je ziet en waar je op moet letten. Dat maakt het fietsen interessanter. Dus daarover maar iets verteld. Odijk ligt in een grote bocht van de Kromme Rijn. In het verleden heeft de rivier elke keer zijn loop verder in de richting van de huidige bocht verlegd. Zo’n gebied met een opeenvolging van oude lopen met oeverwallen noemen we een kronkelwaard. Het gehele Kromme Rijngebied bestaat uit een afwisseling van hoger gelegen oeverwallen en stroomruggen en 1 tot 3 meter lagere kommen. Op de hogere delen vind je de wegen, de oudere boerderijen, de akkers en de boomgaarden en daarbij veel met kersen. Als je van Odijk naar station Driebergen-Zeist fietst, passeer je onder de A12 door een oude loop van de Zeister Rijn, waar de rivier in de Romeinse tijd nog door stroomde. We gaan nu aanvankelijk heel langzaam omhoog eerst door een gebied met dekzand, dat er vooral tijdens de laatste ijstijd door de wind is neergelegd en daarna door een stuifzandgebied met heide en bos. Als de helling iets steiler wordt zitten we op het fluvioglaciaal, dat in de ijstijd door smeltwaterstromen is afgezet. Dan komen we vervolgens op de echte stuwwal, die bestaat uit rivierafzettingen, vooral zand en grint, door het ijs vanuit de Vallei in de een na laatste ijstijd, het Saalien opgestuwd. Daardoor is deze kant van de Heuvelrug ook veel steiler dan de westkant. Maar ook aan de oostkant kom je weer op fluvioglaciaal en stuifzand, bedekt met bos en heide. Overal in dit gebied worden stroken bos gekapt om er weer heide van te maken en zo ook de verschillende heidegebieden met elkaar te verbinden. Bij hotel de Treek komen we pas echt in de Vallei.

Tijdens het Saalien drong een ijsmassa het gebied binnen, dat we nu de Vallei noemen. Het ijs schuurde een diep dal uit en aan weerszijden werden lagen riviersediment in bevroren toestand opgestuwd. In zandgroeves zijn die schuin gestelde lagen, soms zelfs geplooid mooi te zien. Er kunnen ook Noordelijke stenen en rotsblokken tussen zitten. Dit morenemateriaal liet het ijs vooral ook achter op de bodem van het uitgeschuurde dal. In de warme tussenijstijd gebeurde er hier niet veel, maar in de laatste ijstijd, het Weichselien werd het gletsjerdal eerst opgevuld met fluvioglaciaal en vervolgens werd er met hoofdzakelijk Zuidwestelijke winden licht golvend dekzand neergelegd. Dat vormt nu de oppervlakte van de Vallei, een afwisseling van dekzandruggen met laagten ertussen. Daartussen door stromen beken, die vooral van de Veluwe af komen. Zo kruisten we over een brug de Barneveldse Beek, waar die in het Valleikanaal uit komt.

Als je goed kijkt, kun je de agrarische geschiedenis van het gebied uit het landschap aflezen. De eerste fase is die van de potstalcultuur. Op de dekzandruggen en de hoger gelegen dekzanden aan de rand tegen de stuwwallen aan kwamen boerderijen met daarbij de akkers, waarop voedsel voor de mens werd verbouwd. De boer had ook schapen en die werden geweid op de heide, bijvoorbeeld op de Heuvelrug. In de winter stonden de schapen in de potstal en hun mest werd vermengd met heideplaggen. Dat mengsel werd gebruikt om de akkers te bemesten. De heide was beperkt in oppervlakte, dus ook het aantal schapen en dus ook de hoeveelheid potstalmest en dus ook de oppervlakte bouwland, de hoeveelheid verbouwd voedsel en het aantal mensen, dat ervan kon leven. Het sterftecijfer lag hoger en het geboortecijfer bleef laag, doordat veel mensen door gebrek aan een inkomen gedwongen ongehuwd bleven. De lagere gebieden bij de beken en tussen de dekzandruggen werden als weiland en hooiland gebruikt.

Door de kunstmest veranderde er veel. De schapen waren niet meer nodig als mestproducent. De heide kon ontgonnen worden. De boeren schakelde over op een vorm van veehouderij, waarbij op de akkers vooral veevoer werd verbouwd, terwijl de producten van de veehouderij: melk, vlees, eieren werden verkocht. Na de Tweede Wereldoorlog bleken deze bedrijfjes veel te klein om een redelijk inkomen op te leveren. Aanvankelijk schakelde de boeren over op intensieve veehouderij in enorme stallen en kippenschuren, waarbij veevoer werd gekocht. Dat leverde overbemesting op en flinke stankoverlast van varkenshouderijen en het uitrijden van de mest. Dat kon je vroeger goed merken. Nu kreeg ik sterk de indruk, dat veel boerderijen geen agrarische bestemming meer hebben en dat de paar overgebleven boeren op veel grotere schaal aan rundveehouderij doen, waarbij ze over een veel grotere oppervlakte grasland en maisakkers beschikken. Het lijkt, dat de situatie weer evenwichtiger is geworden. Aanvullende inkomsten krijgen de boeren uit hun boerderijwinkels of een minicamping.

Een aantal landgoederen en versterkingen van de Grebbelinie zorgen verder voor afwisseling in het landschap. Er zijn veel fietsroutes, sommige gemarkeerd en je kunt er ook langs knooppunten fietsen. Zo zorgt ook de Vallei ervoor, dat de provincie Utrecht de op een na mooiste provincie van het land is. Nu maar hopen, dat we het zo houden.

Jaargang 3, Nr. 124.

Leave a Reply