Vrouwenemancipatie in een krimpende arbeidsmarkt

WAAROM MOETEN GEHUWDE VROUWEN WERKEN? 

Toen ik in 1952 begon te werken, waren werkende moeders van mijn leerlingen een uitzondering. Vader werkte voor de kost en moeder zorgde voor de vaak niet weinige kinderen. Toen mijn vrouw en ik huwden, was dit huwelijk een reden voor haar ontslag. Vooral in de betere standen was het werk voor een gehuwde vrouw niet passend en zo werd niet werken voor een gehuwde vrouw de norm. Een jongeman werd gevraagd naar zijn perspectieven als hij om de hand van een dochter kwam vragen. Hij moest immers vrouw en kinderen kunnen onderhouden. Een ongehuwde vrouw werd met enig medelijden bezien en ongehuwde intellectuele vrouwen werden blauwkousen genoemd. 

In de zeventiger jaren begon dit te veranderen. De pil werd vrijwel algemeen gebruikt. De gezinnen werden kleiner. Doorwerken na een huwelijk en met kinderen werd goed mogelijk. Oudere vrouwen met studerende kinderen, die nooit behoorlijk voortgezet onderwijs hadden kunnen volgen, gingen naar de “Moedermavo” en verder. Hulpmoeders op school beschouwden hun vrijwilligersbaantje als een mooie opstap naar betaald werk. En zo zagen we steeds meer gehuwde vrouwen met kinderen in een baan stappen. Het onderwerp kwam in mijn lessen aan de orde. Vrouwenorganisaties waren vol van deze vrouwenemancipatie en dan zei ik in een klas met de nodige meiden, dat al die werkende vrouwen niets te maken hadden met emancipatie, maar dat het gewoon een zaak was van te weinig aanbod van mannen op de arbeidsmarkt. De vrouwen waren gewoon hard nodig om het werk te doen. Daar zaten helemaal geen emancipatie-idealen achter. Soms hapte een meisje. Mijn bedoeling was vooral om de meiden bewust te maken van de werkelijkheid. Een andere keer wees ik er op, dat in sommige sectoren het aandeel van de vrouwen enorm steeg. In het onderwijs bijvoorbeeld. Maar dat waren en zijn dan vooral die sectoren waar de beloning niet al te best is. Als je zei, dat je in het onderwijs werkte, werd je meewarig aangekeken. Veel Havo-leerlingen met “pretpakketten” gingen naar de Pabo en daaronder steeds minder jongens. Veel geld verdienen werd het ideaal en we zien vandaag de gevolgen voor het onderwijs. 

Toch dames (en heren) zit hier een belangrijke les in. Vrouwen kunnen aan de slag als er tekorten zijn op de arbeidsmarkt. In de komende jaren krimpt de arbeidsbevolking. Gelukkig studeren steeds meer meisjes in het wetenschappelijk onderwijs en het Hbo. Die zijn hard nodig om alle vacatures te vervullen, waar zo’n opleiding wordt gevraagd. De dames zijn nu ook nodig in de beter betaalde sectoren. Kunnen ze nu ook doorstromen naar de topfuncties? Dat begint steeds meer beleid te worden. En toch lukt dat nog niet zo goed. Hoe bereid je je als vrouw voor op zo’n topfunctie? Hoe werk je aan een carrière? Hoe combineer je dat met een gezin met kinderen? Moeten topvrouwen worden als topmannen of kan er een specifieke vrouwelijke manier van leiding geven worden ontwikkeld, die even succesvol en toch anders is? 

En wat betekent dat voor de opvoeding thuis en voor het onderwijs en de keus van je hobby’s en het al vroeg beginnen een eigen netwerk te ontwikkelen. Meer aandacht voor leiderschapskwaliteiten? Hoe dan? En als vrouwelijk leiderschap toch anders werkt dan dat van mannen, hoe werken mannen en vrouwen dan samen?

Als gepensioneerde maak je die veranderingen in het werk niet meer mee. Je voelt het niet meer aan den lijve. Maar ik hoop het toch vanaf de zijlijn een beetje te kunnen volgen. Hoe doen oud-leerlingen het? Hoe zullen onze drie kleindochters zich ontwikkelen? Deze tijd is best interessant!

Jaargang 2, Nr. 34.

Leave a Reply