De mazelen epidemie

WAT WIL GOD, DAT WIJ DOEN?

Het lijkt of het om deze vraag draait. Verwacht God van ons, dat wij ons doelbewust en uit vrije wil overgeven aan Zijn voorzienigheid? Spelen wij voor God, treden wij in Zijn plaats als wij onze kinderen laten inenten? Maar achter deze vragen liggen andere vragen verborgen. Hoe werkt de goddelijke voorzienigheid? Hoe grijpt God in in het leven van de mens? Hoe kunnen wij dat weten?

Het Christendom is een openbaringsgodsdienst. Wat wij weten over God is ons geopenbaard in de Bijbel. De Bijbel is Gods Woord. Hoe wij de Bijbel moeten verstaan is een zaak van traditie, neergelegd in belijdenisgeschriften, zoals de Heidelbergse Catechismus. In de Protestante traditie kent elke gemeente een eigen gezag en wordt in elke afzonderlijke gemeente over geloofszaken beslist. Daarnaast is het gewoon, dat iedereen zelf over de betekenis van een Bijbeltekst nadenkt en een eigen mening vormt

In de Rooms-katholieke Kerk is de uitleg van de H. Schrift een zaak van het kerkelijk leergezag. Dat berust in hoogste instantie bij een concilie, een vergadering van alle bisschoppen van de hele wereld onder leiding van het Hoofd van de Kerk en de eerste onder zijns gelijken, de bisschop van Rome, ofwel de Paus. Soms doet de Paus in samenspraak met het concilie een plechtige uitspraak en die zou onfeilbaar zijn. Over dit dogma van de onfeilbaarheid bestaan grote twijfels. Het is in grote haast en met veel oppositie door het eerste Vaticaans concilie in 1870 afgekondigd.

In twee gereformeerde kerken is een sterke gemeenschappelijke opinie, dat je je kinderen niet tegen een ziekte mag inenten. Daar ga je als individu niet zomaar tegenin. Je plaatst je dan buiten de gemeenschap. Heeft het zin daar tegenin te gaan? Ogenschijnlijk niet, want er treden elke keer weer epidemieën op en elke keer komt weer dezelfde kritiek. Dat helpt niet. Mensen volharden in hun houding en misschien stijft de kritiek hen eerder in die houding, dan dat ze mensen op een andere gedachte brengt. Het is ook heel wat als je gelooft, dat God rechtstreeks in jouw leven kan ingrijpen en je soms straft voor jouw zonden of die van je voorvaderen met ziekte of tegenspoed. De dood van je kind kan een straf zijn voor jouw zonden.

Het is dus vooral het Godsbeeld, dat beslissend is voor de houding van deze mensen. Het Godsbeeld verandert in de loop van de tijd. Het kinderlijke beeld van de man met een baard gezeten op een gouden troon op een wolk is al lang verdwenen, maar ook die alwetende God, die precies weet wat je stiekem allemaal aan kwaad doet en die streng straft; als het niet hier op aarde gebeurt dan toch later in de hel; dat beeld is gelukkig verleden tijd bij mij en bij velen met mij. Ook het beeld van de almachtige God. die rechtstreeks kan ingrijpen in het lot van de mensen heb ik achter mij gelaten. Velen vragen zich af hoe zo’n almachtige God al die vreselijke dingen kan toelaten. Het is een van de oorzaken van twijfel aan het bestaan van God. Als geseculariseerde mensen zeggen niet in God te geloven vraag ik mij altijd weer af in welk beeld van God ze niet geloven. Ik krijg nooit antwoord.

Als God bestaat, dan zijn wij mensen met alle verzamelde intelligentie niet in staat ook maar iets zinnigs over Hem te zeggen. Ons verstand kan Hem niet bemeesteren. Ik probeer Zijn werk te ervaren. Maar ik kan niet weten of ik Zijn zorg voor ons ervaar. Ik kan het slechts geloven in dankbaarheid. Zo ervaren mystici Gods liefde. Ze kunnen hun ervaring niet met woorden beschrijven en kunnen slechts getuigen van hun gelukkig zijn.

Soms zie je hoe God door mensen werkt. Dan zie je het werk van een moeder Teresa, die de stervenden in de straten van Calcutta liefdevol opneemt of een Peerke Donders, die melaatsen bijstaat. Maar God kan ook werken door een arts, die een ouderpaar weet te overtuigen, dat die inenting tegen mazelen of tegen polio overeenkomt met de zorg voor hun kinderen, die God van ouders verwacht. Als het Goddelijke bestaat, wat verwacht Hij/Zij dan van mij? Wat mogen mijn medemensen van mij verwachten? Het goede doen? Wat is dan het goede?

Jaargang 6, Nr. 273.

Leave a Reply