RECHT OP DE ZELF GEKOZEN DOOD
Een vaak voorkomende scène in een film. Een wanhopige mens staat op de rand van een dak en dreigt te springen. Wakkere politieman komt dichterbij, praat heel verstandig, gaat in op de emoties. Dan breekt de wil van de springer en laat hij zich door de agent wegvoeren. Soms wordt de scène nog gruwelijker gemaakt door het publiek te laten roepen: “Spring lafaard!”. Je maag krimpt samen. Hoe kunnen ze? Zijn ze krankzinnig?
Een verstandig mens vindt het heel normaal om een zelfdoding te voorkomen. Je komt thuis, vind jouw kind of je partner bewusteloos en de nodige doosjes pillen op de tafel. Razendsnel bel je 112. In het ziekenhuis wordt de maag leeg gepompt en je bent hartstikke gelukkig als de dood wordt voorkomen en de patiënt waarschijnlijk ook. Veel pogingen tot zelfdoding zijn immers niet bedoeld om te lukken, maar vormen een signaal van wanhoop. Help me, want ik heb het zo moeilijk. Het is inmiddels ruim 45 jaar geleden, dat ik les gaf in een eindexamenklas van een HBO instelling. In die klas waren er dat jaar twee zelfdodingen. In een van de gevallen vertelde de jongeman zijn ouders nog, dat hij er zo’n spijt van had, maar het was al te laat.
Zelfdoding is een raadselachtig verschijnsel. Je kunt je niet of nauwelijks inleven in de geestestoestand van een zelfdoder. De nabestaanden blijven vaak achter met de waaromvraag en een schuldgevoel. Hadden wij het kunnen voorkomen? Soms biedt een afscheidsbrief enig inzicht. Vaak is er ook woede. Je laat mij achter met de problemen of ik rekende op een fijne oude dag met jou en nu ben je weg. Er bestaan ook bijeenkomsten voor groepen nabestaanden om samen het gebeuren te verwerken.
Zelfdoding zoals hier beschreven is van een geheel andere aard als de eis om zelf een eind aan je leven te mogen maken omdat je oud geworden klaar bent met je leven. Zo zegt men dat. Ik kan mij best de angst of de wanhoop of een depressie voorstellen, die mensen tot een ultieme daad drijft, maar als een gezonde zeventigjarige zegt klaar te zijn met het leven, dan vraag ik mij verbijsterd af hoe hij of zij dat weet. Ik ben die leeftijd al zeven en een half jaar voorbij en elke keer ontdek ik weer, dat ik iets voor mijn familie of mijn vrienden of mijn omgeving of mijn partij of de gemeenschap kan betekenen. Nu bijna twee jaar geleden beschreef ik na haar overlijden, hoe een tante van mij ruim een half jaar daarvoor ontdekte hoeveel ze voor een gezin betekende waar zij de rol had van plaatsvervangend oma. Haar leven kreeg zo weer zin en ze kreeg weer zin in het leven. Het is de ander, die jouw leven zin geeft. Het betekent voor ons een enorme verantwoordelijkheid. Wij moeten er zijn voor de ander.
In een sterk geïndividualiseerde maatschappij valt het niet mee om die verantwoordelijkheid waar te maken. Velen voelen zich alleen maar voor zich zelf verantwoordelijk en zelfs dat is problematisch. Maar hoe maak je de verantwoordelijkheid waar als de ander zich daarvoor afsluit? Wat doe je als mensen niets met een ander te maken willen hebben? Leven en laten leven? En eventueel niet langer meer leven? Waar ligt de grens van wat wij als gemeenschap toestaan? Stellen wij als liberaal denkende mensen nog grenzen?
Het moge duidelijk zijn, dat de discussie in de Partijraad van GroenLinks mij aan het denken heeft gezet. Ik kreeg de indruk, dat er voor een libertaire of vrijheidslievende partij geen grenzen worden gesteld aan het individuele gedrag. Vrijheid blijheid. Dat laatste is nu juist de vraag. Is er blijheid wanneer een medemens geen verdere zin in zijn of haar leven ziet en kiest voor het einde?
Jaargang 4, Nr. 197.