WAT BEZIELDE DIE CANADEZEN DAT ZE ONS ZOMAAR KWAMEN BEVRIJDEN?
Die vraag stelde een twaalfjarige jongen, toen ik in zijn klas verteld had over de Tweede Wereldoorlog, waarvan ik de laatste zes maanden als evacué in zijn schoolgebouw had gewoond. Met alle andere Arnhemmers moesten wij na de Slag om Arnhem weg uit onze stad en wij kwamen terecht in een kleine school in het Hooiland, Oostelijk van Apeldoorn langs het spoor naar Zutphen.
Zo af en toe was ik daar weer eens wezen kijken en de laatste keer dacht ik, dat die kinderen er geen idee hadden van wat wij daar hadden meegemaakt. Eigenlijk zou ik ze dat eens moeten vertellen. Een paar maanden geleden stuurde ik een mailtje naar de school en belde maar eens op, toen ik niets hoorde. Toen ik weer belde, maakten we een afspraak. En zo reed ik vanmorgen over de A1 naar het Oosten, nam de afslag Zutphen en wist met enige moeite de weg naar ons oude evacuatieadres te vinden. Want de stad is opgerukt. Lag de stadsrand toen ver weg, nu lag de stad op 500 meter achter de A50. Die snelwegen waren er toen evenmin. Wat 64 jaar geleden een smalle grintweg was met een grote boerderij was nu een brede asfaltweg met enorme loodsen van een bedrijventerrein. Het eenvoudige plattelandsschooltje was een modern gebouw geworden met alle mogelijke voorzieningen. Er zitten niet veel kinderen op die school, dus ruimte was er genoeg.
Alle kinderen, een paar ouders, meesters en juffen pasten in één lokaal. Het was best moeilijk, want er zaten kleuters van vier naast grote jongens en meiden van twaalf. De giechelende pubermeisjes waren er uiteraard ook. Ik kon beginnen en vertelde de kleintjes, dat ik net zo oud was als zij, toen de oorlog begon. De oorlog was in de eerste jaren ver weg in Rusland en in Noord-Afrika. Af en toen was je wel bang. Dat je vader meegenomen zou worden om in Duitsland te gaan werken of dat er een bombardement zou komen. Maar je ging gewoon naar school en je leerde van alles.
En toen landden de legers van de Geallieerden in Normandië in Frankrijk en na een paar weken ging het opeens heel snel. Een Engelse generaal bedacht een plan om soldaten aan parachutes naar beneden te laten. Die moesten dan bruggen over de rivieren bezetten, zodat de Duitsers die niet kapot konden maken. Alleen bij Arnhem lukte dat niet en zo zaten de Engelsen vlak bij, maar konden de Rijn niet over. Daarom moesten alle Arnhemmers weg en zo zijn wij uit Arnhem in deze school terecht gekomen. We woonden in het onderwijzerskamertje en stookten de kleine potkachel met hout, dat we uit het bos haalden. We aten brood, dat op stopverf leek. Maar als je honger hebt, eet je alles. Als het ’s avonds donker was hadden we een glaasje van een waxinelichtje met olie erin en een brandende katoenpit en bij dat kleine lichtje probeerden we te lezen, wachtend op de halve gamel met eten uit de gaarkeuken in Apeldoorn. Dat was meestal groen water, dat voor erwtensoep moest doorgaan. We sliepen in een klas op stro in meegebrachte dekens. Je hoorden dan de V2’s overkomen, onbemande vliegtuigen met veel explosieven en als dan de motor wat stotterde, was je bang, dat hij op de school zou neerstorten. Soms deden vliegtuigen ook aanvallen op de spoorlijn. Je was dus best bang en daarom baden we vaak, dat het vlug afgelopen zou zijn. Jullie kennen wel het gebouwtje Samuel. Dat was toen onze kerk.
Begin april hoorden we steeds duidelijker kanongebulder in de verte. De Canadezen kwamen niet vanuit het Westen. Dat hadden we altijd gedacht, maar uit het Oosten door Duitsland naar Nederland. Half april staken ze bij Deventer de IJssel over. Tegen het vallen van de avond zagen we opeens Duitse soldaten in onze richting komen kennelijk op de terugtocht. Nu ging het beginnen. Aan de achterkant vluchtten we uit de school naar het huis van de bovenmeester en daar zaten we met drie gezinnen in de kelder. Twee nachten zaten we in de frontlinie. De Duitsers bij ons en de Canadezen aan de andere kant van de spoorlijn. Er werd vreselijk geschoten. Voortdurend hoorde je het fluiten van de kogels en granaten en de ontploffingen, soms vlakbij op een paar meter afstand van het kelderraam. Twee gewonde buren werden binnen gebracht: de vader met inwendige kneuzingen en de zoon met een halswond. Ze hadden dringend hulp nodig.
Opeens hoorden we buiten lopen en we dachten, dat het een Duitse soldaat was. Een geëvacueerde mevrouw en mijn moeder gingen om hulp vragen: “Bitte Hilfe. Es gibt hier schwer Verwundeten”. Langzaam ging de deur verder open. Ze zagen de loop van een geweer en toen zei de soldaat: “I am a Canadian.” We waren vrij!!!! Snel controleerde de militair het huis op Duitse soldaten, blies daarna op een fluitje. Heel snel was er een ambulance. De twee gewonden werden afgevoerd. De zoon bracht het er levend vanaf. De vader overleed aan zijn inwendige verwondingen.
De kinderen hebben vanmorgen ademloos geluisterd. Ze stelden nog heel veel vragen, maar op die ene moeilijke vraag kan ik nog steeds geen goed antwoord geven. Waarom gaan wij eigenlijk naar Afghanistan om daar de mensen te bevrijden? Dat is de vraag, die mij telkens door het hoofd spookt als er weer gediscussieerd wordt over onze rol in dat land
Jaargang 2, Nr. 9.