HOLLAND OP ZIJN MOOIST
Het is al weer even geleden, dat ik de tentoonstelling in het Gemeentemuseum Den Haag bezocht. Dordrecht moet nog steeds volgen. De catalogus doorbladerend beleef ik de tentoonstelling opnieuw. De meeste schilderijen en tekeningen vind ik lieflijk. Zelfs als de armoede in beeld gebracht wordt, kun je van het beeld genieten. Het is aantrekkelijk. De schilders van de Haagse School waren sterk beïnvloed door de Romantiek. Die mooie plaatjes van een “natuurlijk” landschap geven een beeld van het leven in die tijd, van het boerenbestaan, het leven van de vissers en ook van de beginnende strandrecreatie. Er rijden al stoomtreinen door dat open landschap. Er is nog veel heide en stuifzand en er zijn moerassige graslanden bij het water. De 54ste editie van de Grote Bosatlas geeft op blad 38 een beeld van het bodemgebruik in Nederland in het jaar 1900 en zoomt in op de omgeving van Oosterbeek, waar veel schilders van de Haagse School gewerkt hebben. In ons land was 14% met heide bedekt en 2% met stuifzand. Het was de tijd voordat de Heidemij de “woeste gronden” ging ontginnen. De tentoonstelling geeft dus een beeld van dat klassieke Nederlandse – en niet Hollandse – landschap, van het Romantische schoonheidsideaal. Juist die stukken landschap wil Natuurmonumenten voor het nageslacht behouden. Reservaten van wat wij een mooi landschap vinden. Daar zijn ook excursies naartoe.
Als ik hier in het Kromme Rijngebied fiets en over de Utrechtse Heuvelrug en in de Vallei en de Neder Betuwe vind ik van dat romantische landschap niet zo veel meer terug. We zien een aangeharkt landschap. Alles is keurig netjes en zakelijk. Ook de bossen, heidevelden en zandverstuivingen. Dat wil weer niet zeggen, dat het een lelijk landschap is geworden. Ook het moderne cultuurlandschap in Nederland is harmonieus. Ja zelfs vaak van een uitzonderlijke schoonheid. Om te genieten hoef je niet per se naar de reservaten van Natuurmonumenten.
Als je de kaart van 1900 vergelijkt met die van 2005 valt daarna de enorme groei op van het rood op de kaart: woongebieden en werkgebieden. Een zicht op Haarlem vanaf de duinen bij Overveen zal er nu heel anders uit zien. Alleen de aloude Bavo valt op enkele schilderijen op. Nu zijn er meer kerken en vooral meer hoge kantoorgebouwen en het bebouwde gebied is veel uitgestrekter. Die miljoenen inwoners, die er in de twintigste eeuw bij zijn gekomen moeten ergens wonen en werken. Die groei is vooral opgevangen in stedelijke gebieden en het verstedelijkte platteland. Het echte platteland telt veel minder inwoners dan vroeger en veel dorpen zijn leeggelopen. Veel schilderijen tonen kalveren, koeien en schapen, maar steeds in kleine aantallen in een rustiek landschap met waterplassen en boomgroepen. Ik denk, dat het Hollandse polderlandschap het minst van uiterlijk is veranderd. Alleen grazen er nu niet een stuk of tien koeien, maar vaak meer dan honderd. De landbouw is grootschaliger geworden en dat weerspiegelt zich in het landschap.
Neem de omgeving van Oosterbeek. Veel bos is daar gebleven bijvoorbeeld rond het dorp Doorwerth. Geen dennenplantages, maar eikenbos met als bodemtypebruine bosbodem. Rond Wolfheze zijn uitgestrekte heidevelden in akkerland veranderd en er zijn ook dennenbossen geplant. Het dal van de Wolfhezese Beek met de Wodanseiken, beschermd natuurgebied, zal niet zo veel veranderd zijn. Maar precies tussen dat prachtige dal en het vlakke agrarische heideontginningsgebied ligt de A50. De spoorlijn Arnhem Utrecht was er al in die tijd, maar Arnhem-Nijmegen met de spoorbrug over de Rijn kwam pas later. Het Drielse veer werd wel geschilderd, maar zo te zien op het schilderij was het maar een wrakke toestand. De stuw in de Rijn was er evenmin. Het gebied kennende zou een landschapsschilder nog steeds mooie plekjes kunnen vinden, maar of hij dan ook een romantisch beeld zou kunnen schilderen, dat betwijfel ik.
Jaargang 8, Nr. 371.