Landbouw op het EGP-congres

TOEKOMST VOOR DE EUROPESE LANDBOUW

Landbouw zal altijd een zekere mate van marktingrijpen vergen. Er is immers zelden een evenwicht tussen vraag en aanbod. Door de weersomstandigheden, maar bij ons niet zo vaak door ziekten of plagen kan de oogst mislukken met als gevolg hoge prijzen voor de consument, een hoog inkomen voor de boer, die wel een goede oogst heeft en een slecht jaar voor de boer, waarvan de oogst inderdaad slecht is. Het is ook een reden voor de EU zich vanouds met landbouw bezig te houden. Men wil voedselzekerheid voor de Europese burger tegen redelijke prijzen en men wil een gezonde boerenstand, boeren met een gezond bedrijf en een redelijk inkomen. Toch heeft de landbouwpolitiek van de EU voortdurend ongewenste effecten.

Ook GroenLinks heeft zich steeds met landbouw bezig gehouden en vooral in het begin werd de boer vooral als boosdoener gezien, die zorgde voor stank en zijn dieren onder erbarmelijke omstandigheden huisvesting bood. Er was weinig inzicht in de productie-consumptiekolom. Dat is gelukkig verleden tijd. GroenLinks heeft een moderne visie op de landbouw ontwikkeld en daarbij intensief met producenten, consumenten en deskundige organisaties overlegd. Zie hiervoor op de site van GroenLinks het document “De boer is troef” en een document van de Europese Groenen “The agricultural dimension of the New Green Deal”. Over dit alles werd op woensdag, 9 november intensief gediscussieerd in de Europawerkgroep van GroenLinks. Ik geef hieronder een aantal indrukken met mijn eigen commentaar.

In de dialoog tussen boer en burger komt steeds meer de nadruk te liggen op de kwaliteit: Het voedsel moet veilig en gezond zijn, dus zonder resten van bestrijdingsmiddelen, liefst zonder genetische manipulatie en zonder ziektekiemen. Het moet alle voedingsstoffen bevatten, waaraan een mens behoefte heeft. Consumenten letten daar steeds meer op en supermarkten merken dat en spelen er op in. Consumentenorganisaties controleren de producten in de winkels en publiceren erover. Er is een kentering merkbaar, maar een consument moet wel voldoende inkomen hebben om die wat duurdere producten te kunnen aanschaffen. Soms gaan ze naar boerenwinkels, maar als je midden in de stad woont, is dat wat lastig. Boeren geven voorlichting, bijvoorbeeld via open dagen of laten mensen tegen een kleine vergoeding zelf fruit plukken. Consumenten kunnen een boom of een dier adopteren. De nieuwste ontwikkeling is, dat burgers mee werken en mee investeren in een boerenbedrijf, een CSA. Er is een streven merkbaar om stad en ommelanden weer meer tot een zelfvoorzienende eenheid te maken en voedsel niet over duizenden kilometers aan te voeren. Toch kan het ecologisch slim zijn Griekse druiven naar Nederland te brengen  en ze niet meer hier in verwarmde kassen te telen.

Veel boeren houden behoefte aan inkomenssteun. Terecht worden daaraan voorwaarden verbonden. Boeren worden geacht het landschap te onderhouden en te beschermen.  Denk aan houtwallen, weidevogels, akkerranden, geriefhoutbosjes, erfbeplanting, slootkanten, wilgen knotten. Wat mij opvalt bij al die natuurbeschermende maatregelen is, dat handhaven van een evenwicht nooit als doelstelling wordt gehanteerd. Roofdieren (vossen) en roofvogels krijgen zo veel bescherming, dat hun prooidieren gedecimeerd worden. En dan maar klagen, dat de weidevogelstand zo achteruit gaat. De boeren hebben dat dondersgoed in de gaten, drijven de spot met het natuurbeschermingsbeleid en dit alles bevordert niet hun motivatie. Enige herijking lijkt mij verstandig. En kom dan niet aan met het verhaal, dat de natuur zelf voor correctie zorgt in deze zin, dat als alle prooidieren gedecimeerd zijn, de roofdieren vanzelf weer in aantal teruggaan.

Een andere kant van het natuurbesef is, dat natuur vooral opgevat wordt als levende natuur en dat er weinig aandacht is voor de basis van die levende natuur: bodem, moedermateriaal/grondsoort, (micro-)reliëf, helling, hoogteligging, waterhuishouding, (micro-)klimaat, vegetatietype. Als voor deze aspecten geen aandacht is, ondergraaf je de basis voor de biodiversiteit. Maar al deze aspecten hebben ook hun eigen intrinsieke waarde en dan met name allerlei bijzondere vormen in het landschap, waarin de geologische geschiedenis zichtbaar wordt. In Nederland moet vooral veel aandacht zijn voor het microreliëf. De kleine hoogteverschillen van 1 á 2 meter zijn bepalend voor de ontsluiting van het landschap, de bewoning, het kavelpatroon en het agrarisch bodemgebruik. Alles samen bepaalt de bijzondere waarde van een historisch landschap en doet menigeen al fietsend verzuchten: “Wat is Nederland toch mooi!” Dan hebben mensen het over cultuurlandschappen en niet over bos, hei en zandverstuivingen, ook geen echte natuur, maar door de mens bepaald. Wees zuinig op deze “public goods”.

Tenslotte nog iets over biobrandstoffen. Duidelijk is, dat ze in toenemende mate concurreren met voedselgewassen. Zo zorgen ze voor lokale voedseltekorten en in veel gevallen voor hogere voedselprijzen. Dat kan de bedoeling niet zijn. Mijn idee was altijd, dat het dwaasheid is goed landbouwgrond braak te laten liggen (dus niet vanwege een bepaald landbouwsysteem) om op die manier overproductie  tegen te gaan. Als je dan energie leverende gewassen verbouwt en daarbij zijn geen grote hoeveelheden kunstmest of gewasbeschermingsmiddelen nodig, dan is dat een zinnige zaak. De opbrengsten vallen vaak tegen. De inspanningen zouden meer gericht moeten zijn op planten, die veel effectiever zonlicht omzetten in chemische energie en daarbij werden algen genoemd. Boeren kunnen met windmolens op hun grond en zonnecellen op de daken, met mestvergisting (biogas) en energieleverende broeikassen ook bijdragen aan een vergroening van de energievoorziening.

Leave a Reply