SAMEN ZORGEN VOOR EVENWICHT
Het moest er een keer van komen. Te veel mest in de grond. Te veel stikstof verbindingen in de lucht. Zo kon het niet doorgaan. Een kabinet met de boerenvrienden VVD en CDA wil minder veehouders in Nederland en vooral bij waardevolle natuurgebieden. Het speelt vooral op de van nature voedselarme zandgronden van onze Oostelijke en Zuidelijke provincies.
Om het goed te begrijpen moet je de agrarische geschiedenis vanaf de Middeleeuwen kennen. Eeuwenlang bestond hier de potstalcultuur. Boeren hielden schapen om de mest, dus niet om de wol, de melk of het vlees op de eerste plaats. Zomers graasden de schapen op de heidevelden en zorgden er zo voor, dat de heide in stand werd gehouden. Andere planten werden weg gevreten. Bij de boerderijen waren schaapskooien, waar de schapen in de winter verbleven. De mest werd vermengd met heidestrooisel en die mest uit de potstal werd gebruikt om de akkers van de es (eng of enk) te bemesten. Die akkers leverden voedsel voor de boerengezinnen. Daarnaast waren er melk, boter, kaas, eieren en vlees. Kleine overschotten aan voedsel en kleding van wol en linnen leverden een geldinkomen, maar het leverde geen rijkdom op. Velen leefden ongehuwd in hun ouderlijk huis. Wel grote gezinnen en toch een geringe bevolkingsgroei.
De grote verandering kwam rond 1880 met de uitvinding van de kunstmest. De schapen waren niet meer nodig als mestproducent en dus ook de heide niet. De heide kon ontgonnen worden en boerenzoons konden er een bedrijfje stichten en konden huwen. Zo zorgde de kunstmest voor en toename van het aantal geboorten (!). Intussen was de stoommachine geschikt gemaakt om spinmachines en weefgetouwen aan te drijven. De textielindustrie gaf de groeiende bevolking werk. De vele boeren op de zandgronden gaven voedsel voor de stedelingen. Maar de heide werd schaars. Boerenzoons emigreerden. De landbouw werd steeds meer gemechaniseerd. Die dure machines vroegen grotere bedrijven. Kleine bedrijven werden samengevoegd. Ook dat kende een grens.
Een bijzondere vorm van bedrijfsvergroting werd de intensivering. Op dezelfde hoeveelheid grond werden meer dieren gehouden. Met ingevoerd veevoer bleek dit mogelijk. Bouw maar grotere stallen voor al dat vee. Neem nog maar meer vee om die stallen te betalen. Meer vee betekent meer mest op te weinig grond. Dus overbemesting. Maar de boeren moesten wel en de ministers waren blij, want de agrarische producten kwamen goedkoop in de supermarkten en daar waren de burgers weer blij mee. Ze konden een autootje aanschaffen of in het buitenland op vliegvakantie. Tsja, we kennen onze grenzen niet meer. Te veel vee, te veel automobiliteit, te veel vliegtuigen te veel fabrieken en misschien ook wel te veel mensen met te hoge eisen. Dus te veel stikstof en dus mag er niet meer gebouwd worden en mogen geen nieuwe wegen worden aangelegd. Al die mensen met alle mobiliteit en machines geven meer broeikasgassen. De opwarming van het klimaat is wellicht onomkeerbaar. Het smelten van ijskappen en het stijgen van de zeespiegel dus ook onomkeerbaar. Kunnen we Laag Nederland nog droog houden?
Er is maar één conclusie mogelijk: We moeten op een heel andere manier gaan leven. niet alleen de boeren moeten hun productiesysteem veranderen. Wij allemaal moeten veranderen. Een kleiner Schiphol is maar een voorbeeld. Het hoort allemaal bij een onderdeel; minder mobiliteit. Maar dus al die oorzaken van mobiliteit moet je dus ook afleren. Dat lukt alleen maar als we het allemaal samen doen. Stilletjes vraag ik mij af: Is dit kabinet nu echt begonnen met omdenken?
15e Jaargang, Nr. 716.