WELVAART EN GEMEENSCHAPPELIJKE EUROPESE MARKT
Af en toe merk je, dat de geschiedenis van de Europese integratie niet erg bekend is. Zo vandaag, 8 juli 2011 weer in de Volkskrant, waar Marcel van Hamersveld een provocerend anti federaal Europastuk schrijft. Het lijkt een SP-achtig verhaal of een nationalistische PVV promotie, maar het werkt slecht uit voor allen, die binnen Europa een eerlijke verdeling van de welvaart willen. Van Hamersveld wil wel economische samenwerking, maar geen Verenigde Staten van Europa. Hij vreest, dat dit een totalitaire superstaat gaat worden onder een dictatuur van de Europese Commissie naar het model van de Sovjet Unie. Daarom wil hij de EU zeker niet meer macht geven, maar daarentegen de soevereiniteit van de lidstaten versterken. Hoe dat schrijft hij er niet bij en hoe die afzonderlijke staten hun soevereiniteit moeten handhaven tegenover de macht van het internationale terrorisme, de internationale drugscriminaliteit, de criminaliteit van de mensenhandel of de financieel-economische macht van de multinationale ondernemingen, daarover heeft van Hamersveld niet nagedacht. Om maar niet te spreken over weerwerk tegenover de economische macht van de BRIC-staten Brazilië, Rusland, India en China, de nieuwe economische machten in de wereld naast de USA, Japan en Europa.
De economische samenwerking begon in 1954 met de EGKS, de Europese Gemeenschap voor Kolen Staal. Er kwam een gemeenschappelijke markt voor kolen, erts, schroot en staal. Gezegd werd, dat nu nooit meer een Europese oorlog zou kunnen ontstaan, want in een oorlog heb je immers staal nodig. Heel mooi, maar in feite ging het om de wederopbouw van de industrie en daarna de sanering en herstructurering. De Europese Defensie Gemeenschap en de daarbij noodzakelijke Europese Politieke Gemeenschap stuitten op Frans verzet.
Dus ging men verder op economisch terrein. Waarom? Grote ondernemingen gingen op steeds grotere schap produceren, want dat was per eenheid product goedkoper. Hun binnenlandse markt bleek te klein en de afzet in het buitenland werd door protectie belemmerd: invoerquota en invoerrechten. Als de tolgrenzen zouden verdwijnen zouden de invoerrechten verdwijnen en zou alles goedkoper worden. Maar in plaats van de invoerrechten kwam er BTW en dat goedkoper worden viel dus tegen. Maar de handel bloeide wel op en de welvaart werd toch hoger. Hoe verklaar je dat? Ten eerste kwam er nog veel meer schaalvergroting in de economie en dus kon er goedkoper geproduceerd worden, o.a. door een hogere bezettingsgraad van productiemiddelen en besparing op arbeid door ver doorgevoerde automatisering. Zonder die schaalvergroting was die automatisering niet rendabel geweest. Vervolgens kon er geproduceerd worden op de plaats, die er het beste voor geschikt was en waar de kosten het laagst waren. Je kreeg dus meer regionale specialisatie en dus meer handel en dus meer verkeer en dus meer transportwegen. Als je nu het verkeer op de A12 richting het Ruhrgebied ziet rijden, kun je je niet voorstellen dat minder dan vijftig jaar geleden alle grensverkeer over een smalle dijk bij Babberich moest en door de nauwe straten van Elten.
Het tot stand komen van de gemeenschappelijke markt betekent dus meer regionale specialisatie. Elke regio gaat zich specialiseren op een of meer economisch activiteiten. Sommige activiteiten verdwijnen dus ook. De teelt van kasdruiven in het Westland is verdrongen door goedkope import uit Griekenland. Sommige gebieden zijn voor allerlei activiteiten geschikt. Daar groeit de werkgelegenheid enorm, dus ook de bevolkingsdichtheid en het Bruto Regionaal Product. Andere gebieden, die aanvankelijk werkgelegenheid verloren, blijven niet bij de pakken neerzitten, zorgen voor goed onderwijs, een prettig ondernemersklimaat, een goede ontsluiting, goede economische dienstverlening en een prettig woon- en leefklimaat. Als er dan jonge mensen met ondernemingszin zijn, die nieuwe innovatieve bedrijven beginnen kan zo’n streek, Twente bijvoorbeeld, opbloeien en mensen en werkgelegenheid vasthouden. Elders vertrekken de ondernemende jongeren. Daar krimpt nu de bevolking en is de werkloosheid hoog. Van belang is, dat een regio bouwt op eigen kracht. Buitenlandse ondernemingen vertrekken even gemakkelijk als ze gekomen zijn, Denk aan Ierland.
Op de schaal van de EU zie je dat de productie, de innovatie, de werkgelegenheid, de bevolking en dus de welvaart zich concentreren in enkele kernregio’s. De Volkskrant noemde deze week in volgorde van belangrijkheid: Parijs, Londen, Ruhrgebied, Milaan, de Randstad, Madrid, de Vlaamse ruit, Frankfurt, Barcelona en Rome. Er zijn natuurlijk meer gebieden met veel hoogwaardige werkgelegenheid zoals Noord-Brabant, Beieren Baden Württemberg, Zuid-Zweden en Zuid Finland, Lyon, Wenen en Praag. Er loopt een as van Midden Engeland dwars door Europa naar Noord Italië, die in welvaart duidelijk afsteekt tegen meer perifeer gelegen gebieden.
Al vanaf het begin heeft de Europese Unie door regionaal economisch beleid getracht achterblijvende gebieden te helpen. In oude industriegebieden is de ijzererts- en kolenmijnbouw gesaneerd en probeert men nieuwe economische activiteiten aan te trekken. Elders is de landbouw geherstructureerd. Dat lukt in Nederland prima al betekent dat wel, dat er heel wat te kleine bedrijven worden opgeheven. Maar de wijkers zijn wel geholpen nieuw werk te vinden. Veel aandacht krijgt ook de verbetering van de infrastructuur en dan vooral de aanleg van autosnelwegen. Lang niet overal is dit beleid succesvol. De mensen, de regionale besturen en de nationale regeringen moeten er wel volop aan meewerken. Ze moeten het zelf doen en de hele maatschappelijke structuur moet er op ingesteld zijn. Dat laatste is vaak het kernprobleem in Zuid-Europese lidstaten: denk aan corruptie, zwakke staatsorganen, het paternalisme, belastingontduiking op grote schaal, maffiapraktijken, het ontbreken van modern technisch en economisch beroepsonderwijs. De mensen daar moeten zelf werken aan een moderne samenleving. De EU kan steun verlenen, maar van buitenaf kun je de situatie niet wezenlijk veranderen.
Aan wat voor soort oplossing moet je nu denken voor die achterblijvende perifere gebieden. Vaak zijn ze al dunbevolkt en kennen ze een vertrekoverschot. Veel landbouwgrond is verlaten. De bedrijfsgebouwen zijn vervallen. Soms hoor je de suggestie “Laat maar zo! Geef deze gebieden maar terug aan de natuur.” Dan moet je wel iets doen voor die paar oude mensen, die er nog wonen. Voor een perifere lidstaat als geheel is dit niet een oplossing. Door hun ligging is de afstand tot de koopkrachtige markt groot. Je moet bij voorkeur kiezen voor een hoogwaardig product van geringe omvang, zodat de transportkosten niet te hoog worden. Dus moet je ook zorgen voor een goed geschoolde beroepsbevolking. Geschikt voor die hoogwaardige productie en het bijbehorende verkoopapparaat. In Nederland is dat gelukt. Ons hele economisch systeem is ingrijpend veranderd. Waarom zou dat in andere landen niet kunnen? Een omschakeling naar een groene kringloopeconomie met een minimaal energieverbruik, hergebruik van materialen en weinig milieuvervuiling vraagt enorm veel innovatie en veel apparatuur. Denk aan het terugwinnen van warmte om zo energie te besparen. Dat perspectief moet je die demonstrerende Grieken bieden en al die andere Europeanen in de minder welvarende lidstaten. Europa kan vooral helpen door die lidstaten bij te staan in het scheppen van gunstige voorwaarden voor zo’n economische omslag. Een solidair Europa kan een wereld van verschil maken.
Jaargang 4, Nr. 169.