DAT WAS ZELFS DE EEG AL
Harrie Verbon schreef afgelopen vrijdag, 25 januari 2019 een opiniestuk in de Volkskrant, waarin hij beschreef hoe de EU steeds meer structurele vorm geeft aan de steun, die de rijke lidstaten geven aan de minder welvarende lidstaten. Hij vindt, dat onze regering die ontwikkeling ook royaal moet toegeven en dat deze niet de indruk moet wekken, dat we ertegen zijn, dat er steeds weer geld gaat naar economisch zwakke lidstaten. Dat geld is belastinggeld, dat door onze burgers is opgebracht. Kennelijk vreest de regering, dat onze burgers er bezwaar tegen hebben. Dat bleek ook wel, toen er kreten opklonken als “Geen cent naar Griekenland” en de regering alsmaar beweerde, dat Griekenland de leningen tot de laatste cent zou moeten terug betalen. Verbon legt er nogal de nadruk op, dat er Nederlands belastinggeld naar de economisch zwakke lidstaten gaat en wekt zo de indruk, dat maar niets te vinden. Ik beweer, dat steun aan de zwakken de normaalste zaak van de wereld is en vaak zo vanzelfsprekend, dat we ons dat nauwelijks realiseren.
Neem een gemeente. De Nederlandse gemeenten hebben weinig eigen inkomsten. Hun uitgaven worden vooral mogelijk gemaakt doordat het Rijk erin bijdraagt via het Gemeentefonds. Daarbij wordt rekening gehouden met het gemiddelde inkomen van de inwoners. Welvarende gemeenten krijgen wat minder dan gemeenten met veel werkloosheid en veel mensen met een minimum inkomen. Maar binnen de gemeente betaalt de villabewoner met een groot landgoed aanzienlijk meer OZB dan de bijstandsvrouw in een klein flatje. Zo stroomt er dus geld uit de villawijken naar de oude arbeidersbuurten.
Die geldtransfer zien we ook op nationaal niveau. Stel dat de Groningers alle aardgasbaten van de afgelopen halve eeuw voor hun eigen provincie hadden mogen houden, Het land zou te klein zijn. Nu zijn al die miljarden beschikbaar geweest voor het land als geheel. Money transfer van Groningen naar het Rijk.
Dit jaar is het 25 jaar geleden, dat ik met werken in het onderwijs stopte. Daarvoor besteedden wij als aardrijkskundesectie altijd veel aandacht aan de Europese integratie, eerst in de brugklassen en later in atheneum 4 wat diepgaander. Dat is nu minstens veertig jaar geleden. We beschreven het tot stand komen van een grote gemeenschappelijke markt, waar wij onze Nederlandse producten konden afzetten. Binnen die grote gemeenschappelijke markt mocht en mag geen concurrentievervalsing optreden. Een lidstaat mag het eigen bedrijfsleven niet steunen met subsidies of op een andere wijze. Eigenlijk heel merkwaardig, want binnen Europa zijn gebieden met vele vestigingsvoordelen en andere gebieden met een zeer ongunstig vestigingsklimaat. Daar zijn bijvoorbeeld geen delfstoffen als grondstof of energiebron. Het is door de ligging ook zeer duur die aan te voeren. De bevolking is laag geschoold. Het bankwezen en andere diensten zijn zwak ontwikkeld. De overheid functioneert zwak. Probeer zo’n land maar eens tot welvaart te brengen. Wat er aan bedrijven was voor de aansluiting bij de EEG, later de EU verloor de concurrentiestrijd. Landen in Noordwest Europa hadden juist een zeer gunstig vestigingsklimaat. Wij exporteerden naar de hele EU en we verdienden er goed aan. Terwijl hier de welvaart toenaam, daalde die juist in gebieden met een ongunstig vestigingsklimaat. Onze welvaart ging ten koste van de economisch zwakke lidstaten. Het was niet zo zeer onze eigen verdienste, want wij hadden nu eenmaal veel vestgingsvoordelen. Het is binnen de EU gewoon niet eerlijk verdeeld. Daarom moesten sommige landen hun munteenheid in waarde verminderen en er dus armer op worden om nog te kunnen concurreren. Door onze gemeenschappelijke munt, de Euro is dat nu niet meer mogelijk. De economisch zwakke lidstaten staan machteloos in de concurrentiestrijd. Als daar de werkloosheid toeneemt, verliezen wij onze klanten. Het is dus in het belang van ons bedrijfsleven, dat we die zwakke landen op de been houden. Met het regionaal beleid heeft de EEG en later de EU dat ook steeds gedaan. Soms hielp die steun, met name, waar een oud industriegebied moest omschakelen. Maar bijvoorbeeld in Zuid Italië liggen prachtige autosnelwegen, maar de economie bloeit er niet echt op. De hoogovens en staalfabrieken daar hebben niet geleid tot staalverwerkende industrieën. Er is een ongunstige marktligging. Er zijn geen goed geschoolde arbeiders en geen ondernemers. Er is veel corruptie en andere vormen van criminaliteit. Technische universiteiten, onderzoeksinstellingen en innovatieve bedrijven ontbreken. Met zo’n zwakke structuur zul je niet gemakkelijk succes boeken.
Zelfs in Nederland zien we die ongelijkheid. Vooral de randgebieden in het Oosten laten een vertrekoverschot zien. Jonge mensen trekken naar de Randstad, waar werk genoeg is. In de vergrijsde dorpen worden scholen gesloten en daalt het voorzieningenniveau voortdurend. Zo wordt het vestigingsklimaat steeds zwakker. Die gebieden verdienen onze steun. Dat is solidariteit. Binnen de EU moet die solidariteit net zo vanzelfsprekend worden.
Jaargang 11, Nr. 549.