Overzicht over de ontwikkelingssamenwerking door Nederlanders krijg je nooit!
Het GroenLinks pamflet “De falende staat van ontwikkelingssamenwerking?” wil het debat aanzwengelen. Daaraan lever ik graag een bijdrage. De auteurs, verbonden aan het Wetenschappelijk Bureau van GroenLinks sluiten aan bij de modieuze trend om de resultaten van het werk af te meten aan duidelijk geformuleerde meetbare doelstellingen. We gaan in de komende tien jaar het aantal analfabeten in die regio met 10% verminderen. Of we gaan het percentage kinderen, dat basisonderwijs volgt verhogen van vijftig naar zestig procent. Dat kun je meten. Of de kinderen later ook iets met de vergaarde kennis willen of kunnen doen is een andere vraag.
De auteurs verbazen zich over het grote succes in een groot aantal landen van het Zuiden naast zo’n vijftig staten, waar het met de ontwikkeling maar niet lukt. Hoe kan dat nou toch, vragen ze ongeduldig. Eigenlijk geven ze zelf het antwoord. Vooral Aziatische en Latijns Amerikaanse landen zijn gewoon een aantal jaren verder in ontwikkeling. Bij hun onafhankelijkheid beschikten ze al over een goed onderwijssysteem vanaf basisscholen tot en met universiteiten. Er was een spoorwegnet, een wegennet, havens en vliegvelden. Er was al de nodige industrie, ook door eigen ondernemers opgezet. In veel Afrikaanse landen was men net bezig het basisonderwijs op te zetten en beschikte men niet of nauwelijks over verharde wegen of spoorlijnen. Deze landen waren ten hoogste grondstoffenleveranciers. Ontwikkeling vraagt tijd. Soms zie je dan de lage lonen bedrijven zich naar een nieuw land zoals Vietnam verplaatsen omdat in het huidige vestigingsland de ontwikkeling inmiddels zo ver is, dat er andere bedrijvigheid komt en de lonen stijgen. Afrika is wat dat betreft nog niet aan de beurt.
Je zult als wetenschappelijk Bureau maar de opdracht krijgen een boekje over ontwikkelingssamenwerking te schrijven. Alle partijen hebben het erover en GroenLinks moet toch mee kunnen praten. Je leest wat boeken en rapporten en het begint je te duizelen. Wat een veelheid van doelstellingen, een veelheid van ontvangende landen en een veelheid van organisaties en instanties. Je bent al een paar maanden bezig en je krijgt maar geen overzicht. Als je hetzelfde zou proberen bij het Nederlandse midden- en kleinbedrijf zou je al vlug dezelfde ervaring krijgen. Er is een tijd geweest, dat het grootwinkelbedrijf bloeide, maar de mensen kregen in de gaten, dat de gespecialiseerde winkel betere spullen verkocht en betere service verleende en zo raakte het grootwinkelbedrijf in de problemen, wat ik al jaren had voorspeld. Zo is het ook met ontwikkelingssamenwerking. Elke regio binnen elk land heeft weer eigen problemen in de eigen bijzondere omstandigheden, die dus steeds weer een eigen aanpak vergen door mensen, die daar echt verstand van hebben en goed en langdurig samenwerken met betrouwbare partners uit het land zelf. Het meest domme, dat je als ontwikkelingswerker kunt doen is voor elk land dezelfde op Europese leest geschoeide oplossing aandragen. Je moet juist heel goed rekening houden met de plaatselijke omstandigheden op natuurlijk, sociaal en cultureel gebied. Anders ga je zeker de mist in. Vroeger gebruikte ik altijd het voorbeeld van de waterleiding in India, die niet gebruikt werd. In de kranen zaten rundlederen leertjes en in India is de koe een heilig dier. Het is dus inherent aan ontwikkelingssamenwerking, dat je moeilijk een overzicht krijgt.
Met enige ergernis constateren de auteurs, dat de grote ontwikkelingsorganisaties als ICCO, Cordaid, Hivos en Oxfam Novib hun oorsprong kennen in de verzuiling en dat daardoor de hulp zo gefragmenteerd is. Dat lijkt mij nu juist een voordeel. Het betekent immers, dat deze organisaties al zeer langdurige banden hebben met het gebied waar ze werken of de partner waar ze mee samenwerken. Ze zijn dus niet alleen in staat een project op te zetten, maar ook om het langdurig te begeleiden en het heel geleidelijk over te dragen aan inheemse medewerkers, die tenslotte zelf ook de leiding krijgen. Bij deze ontwikkelingswerkers ligt de echte deskundigheid en zij hebben ook een goed contact met de doelgroep. Al die pogingen in Nederland om vormen van jeugd- en jongerenwerk beter te stroomlijnen en grotere organisaties op te zetten zorgen er alleen maar voor, dat de beroepskrachten het contact met de doelgroep verliezen, geen resultaten meer scoren en dus kunnen worden afgeschaft. De hoera roepende belastingbetaler moppert vervolgens over de overlast van de jeugd. Politici leren het nooit. Het lijken net mensen.
Overigens doen die verzuilde organisaties binnen hun ´zuil´ aan internationale coördinatie. In een missiegebied met Nederlandse missionarissen werkt Cordaid en elders een ontwikkelingsorganisatie uit een ander welvarend land.
Conclusie: Luister naar de echte deskundigen, de werkers in het veld en kijk niet te veel in boeken van zogenaamde deskundigen en naar rapporten, die na een vluchtig bezoek zijn neergepend. Stoor je minder aan de waan van de dag en de mode om o zo bang te zijn, dat “gemeenschapsgeld” niet goed besteed wordt. Overal wordt van tijd tot tijd geld over de balk gesmeten, ook in het bedrijfsleven. Maar als een bankgebouw voor de zoveelste keer verbouwd wordt, hoor je de mensen maar zelden zeggen: “Dat gebeurt van onze centen!” Die bank had ook een hogere spaarrente kunnen uitbetalen. Je mag best kritisch zijn, maar liever niet ten koste van de armste in de wereld en de werkers in het veld, die alles voor hen over hebben.