Genieten van Nederland

KIJKEN EN WETEN WAT JE ZIET

 

Door Corona konden vorig jaar de meeste Nederlanders niet naar het buitenland en constateerden vervolgens, dat er in Nederland zoveel te genieten valt. Ze kenden Frankrijk of de Spaanse costa’s beter dan hun eigen land. Ik moest er weer aan denken nu ik van onze favoriete vakantieparkenonderneming alsmaar weer mailtjes krijg met kortingen en andere voordelige aanbiedingen. Ze hebben over heel Nederland in een rustige en aantrekkelijke omgeving hun parken met bijna altijd prima voorzieningen. Meestal zijn er ook leuke wandelroutes in de omgeving beschikbaar. Daar gaat het nu om. Veel mensen genieten van de mooie natuur, maar echt weten wat ze zien is er helaas vaak niet bij. Het overkwam mij de laatste jaren twee keer. Ik meende een heideontginningslandschap te herkennen en dat bleek na nadere informatie goed gezien.

De meeste parken vind je in de Oostelijke en Zuidelijke provincies op de zandgronden en vaak in een bosrijke omgeving. De landschappen daar weerspiegelen de agrarische geschiedenis van Nederland. Als je de geschiedenis van zo’n landschap kent, gaat het als het ware voor je leven. Dan geniet je nog meer van je wandeling of je fietstocht. Met de auto ontgaan je de details en dan mis je veel.

Anderhalve eeuw terug vond je op de zandgronden in Drenthe, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg de zogenaamde potstalcultuur Rond de dorpen had je wat akkerbouw op de essen (of engen of enken) De rest was bedekt met uitgestrekte heidevelden. Daar graasden de schapen en die werden niet eens op de eerste plaats gehouden om de wol of het vlees, maar zij leverden de mest voor de akkers op de es. De schaapskooien hadden verdiepte bodem. De mest van de schapen werd daar vermengd met heideplaggen. Dat mengsel werd in het voorjaar over de akkers uitgestrooid. Hoe groter de heide, hoe meer schapen konden grazen, hoe meer mest, hoe groter de essen, hoe groter het dorp en hoe meer inwoners er konden leven.

Op de laagste delen van de hellingen van de Utrechtse Heuvelrug had je de langgerekte flankessen en bovenop de Heuvelrug had je toen vooral heide. Ik ken daar een plek met een voormalige schaapskooi, maar ook met de bedrijfsgebouwen van latere perioden. Als je in een van die oude dorpen in de gebieden met zandgrond rond wandelt of fietst, let dan maar eens op of je die oude schaapskooi nog kunt ontdekken.

Rond 1880 kwam er een fundamentele verandering. Vanuit Amerika werd massaal goedkope tarwe ingevoerd. Daar konden de boeren op de zandgronden niet tegen concurreren. Tegelijk kwam ook de kunstmest beschikbaar. Overal verbeterde de medische zorg en dat kwam vooral tot uiting in een lagere zuigelingensterfte. De bevolkingsgroei nam sterk toe. En al die boerenzoons hadden nu de kunstmest om de schrale heidegrond te gaan ontginnen en daar een eigen bedrijfje te starten. Ze begonnen een gemengd bedrijf met op de akkers vooral veevoer. De melk werd verkocht en vaak in coöperatieve melk- en zuivelfabrieken verwerkt tot boter. Er werden ook kippen gehouden om de eieren en varkens om het vlees. De oudere boerderijen hebben een deel met plek voor 10 tot 50 koeien.. zo’n bedrijf is nu te klein om een fatsoenlijk inkomen te verkrijgen. Er moesten grotere bedrijven komen. We komen aan de derde periode van de agrarische geschiedenis.

Er waren meerdere oplossingen mogelijk. Soms ging zo’n boer met een gemengd bedrijf over op specialisatie. Ze gingen rozen kweken of fruitbomen of bomen en heesters. Daar zat veel werk in, maar de geldopbrengst lag hoger. Een tweede manier was een grote stal bij te bouwen en het vee vooral bij te voeden met geïmporteerd veevoer. Met de grote zeehavens is Nederland hier goed geschikt voor. Maar al dat vee produceerde enorme hoeveelheden mest en die konden de boeren niet kwijt op hun bedrijf met een kleine oppervlakte. Dat geeft dus de stikstofproblematiek waar de bouw de laatste jaren zo’n problemen mee heeft. De uitstoot van die bedrijven komt als een meststof neer op de paar overgebleven heidevelden en die gaan vergrassen. Heide heeft juist een schrale grond met weinig voedingsstoffen nodig. De derde manier, die deNederlander Mansholt propageerde was, dat veel kleine bedrijven werden opgeheven en de grond werd gebruikt om andere bedrijven te vergroten. Je had de ‘blijvers’ en de ‘wijkers’. De laatsten gingen in de industrie werken of de dienstverlening.  Je ziet ook boeren, die een boerencamping of een landwinkel beginnen om zo het bedrijfsinkomen te verhogen.

Als GroenLinks of de Partij voor de Dieren nu roepen, dat al die megastallen moeten verdwijnen, dan beseffen velen van hen niet welk diep menselijk leed zij in boerenfamilies veroorzaken. Soms heeft zo’n familie generaties lang op zo’n bedrijf geboerd en dan moet zo’n boer – juist hij – ermee stoppen. Zelfdoding is dan te vaak het gevolg. Veelal stopt een bedrijf bij gebrek aan een opvolger of wanneer de grond wordt opgekocht voor woningbouw. Ook dat is niet leuk, maar beter te verdragen.

De potstalcultuur had heideplaggen nodig. Als in een gebied te vaak geplagd werd, kon het onderliggende zand gaan stuiven. Zo vind je aan beide zijden van de Heuvelrug en op de Veluwe stuifzanden. Vaak worden er dan ook stuifduinen gevormd. Vooral in het begin van de vorige eeuw zijn veel zandverstuivingen en heidevelden bebost, veelal met grove dennen. Er was toen behoefte aan stevige boomstammen om mijngangen te stutten. Houten steunen gaan kraken als ze te zwaar belast worden. Nu is het aan het veranderen. Het Utrechts Landschap gebruikt het gewonnen hout zoveel mogelijk zelf om bijvoorbeeld banken te maken of afrasteringen voor gebieden met schapen. Vaak overheersen nog de saaie dennenplantages, Het is zeker niet de natuurlijke vegetatie, die in Nederland thuis hoort. Dat is het zomergroene gemengde loofbos met vooral eiken en beuken. Dat is nagenoeg uit Nederland verdwenen. Natuurmonumenten en de provinciale landschappen zouden dat gemengde loofbos terug moeten brengen. Dan werken ze pas echt aan het herstel van de natuur. Het Utrechts Landschap plant nu alleen nog loofbomen.

 Naaldbos, heide, zandverstuivingen en stuifduinen hangen allemaal samen met het ingrijpen van de mens. Het is eigenlijk geen echte natuur, maar vaak wel mooi om te zien.

13e Jaargang, Nr. 653.

 

Leave a Reply